Twijfel jij ook weleens over het vervoegen van werkwoorden?
Vooral de spelling van d’s en t’s kan soms een uitdaging zijn. Geen zorgen: met een paar handige regels en ezelsbruggetjes wordt het vervoegen van werkwoorden een stuk eenvoudiger. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe je een persoonsvorm herkent én hoe het vervoegen van werkwoorden werkt. Ook bespreken we veelgemaakte fouten en geven we praktische tips.
Stap een: herken de persoonsvorm
En die kan je vinden door de zin in een andere tijd te zetten. We hebben een simpel testje voor je om te proberen:
De zin is:
Jij vindt dit een goed boek.
Zet de zin in de verleden tijd:
Jij vond dit een goed boek.
Zie je? Het werkwoord vindt verandert in vond, dus vindt is de persoonsvorm.
Nog een tweetal voorbeeldzinnen:
- De zin is: Hij houdt van lezen.
Zet de zin in de verleden tijd: Hij hield van lezen.
Het werkwoord houdt verandert in hield, dus houdt is de persoonsvorm. - De zin is: Wij werken aan een project.
Zet de zin in de verleden tijd: Wij werkten aan een project.
Het werkwoord werken verandert in werkten, dus werken is de persoonsvorm.
Met dit eenvoudige trucje kun je elke persoonsvorm in een handomdraai vinden.
Ezelsbruggetje: Je kunt ook het werkwoord in de zin vervangen door lopen. Wordt het loopt? Dan is het ook vindt.
Voorbeeld:
- Jij vindt dit een goed boek.
- Jij loopt dit een goed boek.
Hoewel de zin “jij loopt dit een goed boek” op het eerste gezicht raar klinkt, is het doel van dit ezelsbruggetje om te testen of de vervoeging klopt. Door het werkwoord te vervangen door lopen, kun je zien of de vervoeging grammaticaal juist is. De inhoud van de zin hoeft niet logisch te zijn, zolang de vorm maar klopt.
Let op deze veelgemaakte fouten:
- Dit betekend dat het feest niet doorgaat.
Correct: Dit betekent dat het feest niet doorgaat. - Het gebeurd wel vaker.
Correct: Het gebeurt wel vaker. - Het beloofd een mooie dag te worden.
Correct: Het belooft een mooie dag te worden.
Je kunt de persoonsvorm ook nog op een andere manier vinden. Je moet de zin dan vragend maken. De persoonsvorm staat dan vaak vooraan.
- Voorbeeld: De hond blaft naar de postbode.
- Verleden tijd: De hond blafte naar de postbode.
- Vragend: Blaft de hond naar de postbode?
→ In beide gevallen zie je dat blaft de persoonsvorm is.
Stap 2: Hoe vervoeg je de persoonsvorm?
Het correct vervoegen van de persoonsvorm hangt af van het onderwerp en de tijd van de zin.
Hieronder de belangrijkste regels:
1. Tegenwoordige tijd
- Bij de ik-vorm gebruik je de stam van het werkwoord.
Voorbeeld: Ik loop naar school. - Bij de jij/u/hij/zij-vorm voeg je een -t toe aan de stam, behalve als het onderwerp achter het werkwoord staat.
Voorbeelden:- Jij loopt naar school.
- Loop jij naar school? (geen -t omdat het onderwerp achter het werkwoord staat)
- Bij wij/jullie/zij gebruik je de hele werkwoordsvorm.
Voorbeeld: Wij lopen naar school.
2. Verleden tijd
In de verleden tijd gebruik je de stam van het werkwoord en voeg je, afhankelijk van het werkwoord, -te(n) of -de(n) toe.
Hiervoor gebruik je de regel van ’t kofschip:
- Eindigt de stam op een medeklinker uit ’t kofschip (t, k, f, s, ch, p)? Dan voeg je -te(n) toe.
- Bij andere medeklinkers voeg je -de(n) toe.
Voorbeelden:
- Werkwoord: werken → Wij werkten gisteren hard. (stam eindigt op k, dus -te)
- Werkwoord: leren → Hij leerde snel. (stam eindigt niet op ’t kofschip, dus -de)
3. Toekomende tijd
De toekomende tijd gebruik je om iets aan te geven wat in de toekomst gaat gebeuren. Het is een eenvoudige werkwoordsvorm die vaak wordt gemaakt met behulp van het hulpwerkwoord zullen in combinatie met de infinitief (de basisvorm) van het hoofdwerkwoord.
Om een zin in de toekomende tijd te maken, gebruik je deze opbouw:
- Onderwerp + zullen + infinitief van het werkwoord
Voorbeelden:
- Ik zal morgen op tijd komen.
(Ik is het onderwerp, zal is het hulpwerkwoord, en komen is de infinitief van het werkwoord.) - Wij zullen je straks bellen.
(Wij is het onderwerp, zullen is het hulpwerkwoord, en bellen is de infinitief van het werkwoord.)
Belangrijke opmerkingen:
Zullen is een hulpwerkwoord, wat betekent dat het geen betekenis op zichzelf heeft, maar helpt om de toekomstige tijd te vormen.
In informele taal wordt de toekomende tijd vaak vervangen door de tegenwoordige tijd met een tijdsbepaling:
- Ik ga morgen naar de winkel in plaats van Ik zal morgen naar de winkel gaan.
Veelgemaakte fouten bij het vervoegen van de persoonsvorm
Het vervoegen van de persoonsvorm gaat niet altijd vlekkeloos. Hieronder lees je een paar veelvoorkomende fouten:
- Verkeerd gebruik van de -d en -t:
Hij beloofd dat hij komt. (fout)
Correct: Hij belooft dat hij komt.
Regel: Een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd krijgt altijd een -t in de derde persoon enkelvoud, tenzij de ik-vorm wordt gebruikt. - Verwarring tussen persoonsvorm en voltooid deelwoord:
Hij gebeurd vaak te laat. (fout)
Correct: Het gebeurt vaak te laat.
Regel: De persoonsvorm vervoeg je altijd op basis van de tijd, het voltooid deelwoord niet. - Geen ’t kofschip toepassen in de verleden tijd:
Wij werkte aan een project. (fout)
Correct: Wij werkten aan een project.
Handige tips bij het vervoegen van werkwoorden
- Gebruik de tijd-test: Zet de zin in een andere tijd en kijk welk werkwoord verandert.
- Controleer met een ezelsbruggetje: Vervang het werkwoord in de zin door lopen en kijk of de vervoeging klopt.
- Oefen regelmatig: Maak gebruik van online tools en oefeningen om je kennis over het vervoegen van werkwoorden te verbeteren.
Met deze regels en tips wordt het vervoegen van werkwoorden een stuk makkelijker! Probeer het zelf eens met een paar zinnen en je zult zien dat het steeds vanzelfsprekender wordt. Veel succes!
Handige artikelen om ook eens te lezen:
- Is het insgelijks of eensgelijks? Zo gebruik je het correct
- De kracht van de juiste aanhef in een zakelijke brief of e-mail
Volg ons